Historie en beleid informele zorg

Fase 1: mantelzorg als onderdeel van het zorgstelsel

Zorgen voor elkaar of dit nu familie of vrienden betreft is iets van alle tijden. Het woord mantelzorg is begin jaren ’70 van de vorige eeuw bedacht door Hattinga Verschure. Hij beschreef daarmee de zorg die als vanzelfsprekend aan elkaar gegeven wordt. In de jaren ’70 van de vorige eeuw komt in beleid naar voren dat er in de zorg ingrijpende veranderingen nodig zijn. Zowel om de (groeiende) kosten te beperken als de kwaliteit te vergroten.

Mantelzorg krijgt een plek in het beleid als kostenbesparing: de verplaatsing van (dure) intramurale zorg naar (goedkopere) zorg thuis. En ook als kwaliteitsimpuls: de hulpbehoevenden zouden beter af zijn in een voor hen vertrouwde thuisomgeving. In de wetenschappelijke literatuur is er kritiek op de macht van de professional. Professionals zouden de neiging hebben om paternalistisch op te treden, te veel jargon te gebruiken, te weinig respect te tonen voor de cliënt en ook weinig oog hebben voor de kennis en hulpvraag van de cliënt. Een proces van de-professionalisering werd in gang gezet en de herwaardering van mantelzorg sluit daar naadloos op aan.

Fase 2: de mantelzorger als individu

Alhoewel de introductie van mantelzorg in het zorgstelsel een antwoord lijkt te geven op verschillende problemen, roept het ook nieuwe vragen op. Met name op het gebied van mantelzorg en emancipatie. Aan de ene kant is er de zorg dat de mantelzorg te veel druk legt op vrouwen en met name op niet getrouwde dochters. Dat staat op gespannen voet met de doelstelling in het in 1977 ontwikkelde emancipatiebeleid dat streeft naar gelijkwaardigheid in de verdeling van werk en zorg tussen mannen en vrouwen.

Met de verwachting dat de druk op mantelzorg zal toenemen wordt een interessante vraag gesteld: zal in de toekomst het aanbod van mantelzorgers toereikend blijven? Demografische veranderingen als vergrijzing en ontgroening en veranderende gezinsstructuren geven voeding aan de angst voor een gebrek aan mantelzorgers in de toekomst. Ook ontstaat er een angst dat individualisering de bereidheid tot het verlenen van mantelzorg zal doen afnemen. Deze vraag, die in de jaren ’80 voor het eerst gesteld wordt, behoort vanaf dan tot het vaste repertoire van beleids- en onderzoeksvragen.

Fase 3: mantelzorger als patiënt en werknemer

De vraag ‘blijft het aanbod mantelzorgers toereikend?’ kan ook gesteld worden als ‘hoe blijft dit aanbod toereikend?’. In de jaren ’90 van de vorige eeuw wordt mantelzorg met name benaderd als een belastende activiteit: het kan leiden tot (over)belasting en het moeilijk maken om te kunnen werken. Door ondersteuning te bieden moet die (over)belasting tegen gegaan worden. Dit gebeurt op twee manieren, waarbij de mantelzorger aan de ene kant gezien wordt als ‘patiënt’ en aan de andere kant als ‘werknemer’.

Aan de ene kant komt de gedachte van de mantelzorger als patiënt op. Door de groeiende druk op de mantelzorger en de groeiende aandacht voor wíe die mantelzorg verleent en wát die mantelzorger doet ontstaat ook ruimte voor opvattingen over de belasting, en soms overbelasting, van mantelzorgers. Professionals krijgen ten opzichte van de mantelzorger als patiënt een ondersteunde functie. Ook andere vormen van ondersteuning krijgen de aandacht: bijvoorbeeld door zorgverlof, respijtzorg en lotgenoten contact. De gedachte van de mantelzorger als werknemer komt voort uit de formalisering van mantelzorg. Deze mantelzorg is onderdeel geworden van het zorgsysteem en heeft zichzelf, daar waar dat in de praktijk al vanzelfsprekend was, nu ook in het beleid onmisbaar gemaakt.

Fase 4: een groeiend verplichtend karakter van mantelzorg

In het begin van de 21e wordt de route naar een groeiend verplichtend karakter van mantelzorg voortgezet. De positie van mantelzorg in het grotere zorgsystem wordt steviger. En ook door de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die de zorgverantwoordelijkheid meer bij de burger legt dan voorheen. Mantelzorg wordt in beleid onderscheiden van ‘gebruikelijke zorg’ en de invulling van ‘gebruikelijke zorg’ vormt de toegang tot verzekerde rechten.

Zowel wat betreft de aanleiding (de kosten van de zorg worden te groot) als de oplossing (de verantwoordelijkheid van de zorg verschuift van de overheid naar de burger) zijn er opvallende overeenkomsten in beleidsnota’s van 1983 en 2004:

“Mensen dienen zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen omgeving te blijven. Nadruk dient te worden gelegd op de individuele verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid en zorg voor zichzelf, maar ook op die voor de gezondheid en zorg van/en voor anderen (zelfzorg, mantelzorg, georganiseerde vormen van vrijwilligerswerk).’ En: ‘Mensen die dat kunnen dienen meer dan nu het geval is zelf oplossing te bedenken in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen. Het kabinet stelt daarom een aantal historisch gegroeide vanzelfsprekendheden in zorg en ondersteuning ter discussie.”

Verder lezen en meer inspiratie

Canon Sociaal Werk

Partners